de oorsprong ligt in Zuid-Afrika

Geschiedenis

De oorsprong van de Rhodesian Ridgeback ligt in Zuid Afrika. Daar hielden de Hottentotten honden, die zij Khoi-Khoi noemden De honden deden dienst als waakhond maar werden ook gebruikt om mee te jagen. Als ze geen ‘dienst’ hadden zwierven de honden rondom de nederzettingen en waarschuwden tegen indringers en wilde dieren. Een Zoeloestam, de Ndebele, sloot op een zeker moment een vriendschapsverdrag met de kolonisten, die in die tijd in grote aantallen vanuit Europa richting Afrika trokken. Door dat verdrag konden de kolonisten zich vestigen in Matabeleland dat deel uitmaakt van het toenmalige Rhodesië, wat wij tegenwoordig kennen als Zimbabwe. De kolonisten brachten hun eigen honden met zich mee, veelal grote dieren zoals mastiff-achtigen, doggen en Bloedhonden voor hun bescherming en brakken om mee te jagen.

In de negentiende eeuw trokken de Hottentotten vanuit Zuid-Afrika Rhodesië in en namen uiteraard ook hun honden met zich mee. De honden van de kolonisten zullen zich in de loop van de tijd met de Hottentot-honden vermengd hebben. Welke rassen dat precies waren is onbekend maar het resultaat was een hond met een hoog weerstandsvermogen tegen allerlei tropische ziekten en ongekende jachtcapaciteiten. Snel, fel en moedig, met een enorm uithoudingsvermogen. En bijna allemaal beschikten ze over de zo kenmerkende kam haar op hun rug. Een kenmerk waar de hond een deel van zijn naam te danken heeft: ‘ridgeback’. De honden werden voornamelijk voor de jacht op grootwild zoals leeuwen en panters gebruikt. Vasthoudend en moedig waren zij in staat deze gevaarlijke roofdieren klem te zetten totdat de jager arriveerde. Verhalen over de heldendaden van deze ‘Boer Hund’ of ‘Pronkrug’, zoals ze genoemd werden, verspreidden zich over het Afrikaanse continent. En als je nu denkt ‘dat klinkt wel erg Nederlands’, nou dat klopt. Een groot deel van de kolonisten was van Nederlandse afkomst. Ook tegenwoordig nog heeft het Zuid-Afrikaans nog heel veel overeenkomsten met de Nederlandse taal. Het was dan ook een Nederlander, Cornelius van Rooyen, grootwild jager, die gerichter bezig ging met het kruisen van de aanwezige jachthonden met honden uit zijn eigen meute. Rond 1920 begon men zich te beijveren om de Ridgeback erkend te krijgen en werd er een rasvereniging opgericht en in 1922 werd in Bulawayo de rasstandaard opgesteld